Deze scène speelt zich af in onze auto, terwijl we onderweg zijn van Paterswolde naar huis. We hebben lekker gebbqd bij mijn ouders en op de achterbank zittten onze twee kindjes. Ik kijk in spiegeltje in de zonnewering van de auto:
“He, mama, ik zie jou!”
“Ja Vin, ik zie jou ook in het spiegeltje.”
“Hoi mama, hoiiii! Kijk mama, ik zwaai naar jou in de spiegel!”
“Hoi Vin!”
“Mama? Zullen we spelen dat dat spiegeltje de telefoon is waar je door kunt kijken? Dan zeg ik ‘tring, tring’ en dan zeg jij ‘ja??’. Okay? Mama? Dus ik zeg nu: tring, tring!”
Ik klap mijn spiegeltje open. “Ja? Ben jij dat Vinnie?”
“Nee mama, je moet zeggen ‘wie is daar?”
“Hallo? Wie is daar?”
“Hallo mama, ik ben Vinnie. Kun je mij zien in de telefoon? Kijk maar!”
“Ja hoor, ik zie jou!”
“Mama? Jij zit zogenaamd naast opa en ik naast oma. Want papa is zogenaamd opa en Lyla is zogenaamd oma. Goed? En dan zeg jij….”
Een toneelstuk zoals hierboven beschreven komt bij ons dagelijks in allerlei variaties voorbij. Vinnie wordt later denk ik regisseur. Zogenaamd.