Het kleine meisjes huppelt door het groen. De bladeren lijken licht te geven, door de felle zon die er op schijnt. Ze heeft haar lievelingsjurk aan en glundert van oor tot oor. In haar kleine neusje dringt de geur van poffertjes, maar ook dat van zoete spekjes en chocolade wafels. Daar houdt ze van. Van al dat lekkers. Ze kijkt om en ziet dat haar papa en mama haar wenken, naar een eindje verder op. Ze hoort muziek en huppelt op de maat. Om haar heen kletsen allemaal grote mensenstemmen. Ze hoort niet wat ze zeggen, maar geniet zichtbaar van alle: “Ach gos, kijk nou wat een poppetje!”
Het kleine ventje verliest zijn aandacht aan een grote flits. Hij gaat op onderzoek uit, richting de grote zwarte doos op pootjes. Zijn papa en mama lopen verder, lijken nog niet door te hebben dat hij niet meer volgt. Gauw rent hij tussen alle grote mensenbenen door. Aan de overkant van de vijver ziet hij het rode apenrek, midden op de zandvlakte. “Kijk mama, daar!” Schreeuwt hij uitgelaten. “Zometeen mop, eerst een ijsje,” sust zijn moeder hem. Hij geniet van alle drukte om hem heen. Alle lampjes en muziek. Het lijkt een circus, gewoon op straat.
De kleintjes zijn op Noorderzon. Mooie jeugdherinneringen aan het kweken. Elke zomer weer.