Als ik Vinnie uit school haal dan heeft hij altijd veel te vertellen. Voorop de fiets heeft hij het hoogste woord. Terwijl zijn zus achterop rustig om zich heen tuurt zwaait Vinnie al zijn schoolvriendjes en vriendinnetjes uit. “Doeg Keani! Hé Alex, tot morgen! Julian! JU-LI-AAAAN, tot morgen Julian! Doei Josua, ik kom gauw weer met je spelen!” Al zwaaiend en wuivend fietsen we het schoolplein af. “Weet je mama, jij dacht dat dat de mama van Keani was hè? Maar het was haar oma. Die heb ik wel vaker gezien. Ik ken haar oma wel. Keani’s om heeft krullend haar. Kijk zo. En Keani’s moeder heeft plat haar, een beetje kort. Zoals ik. Kijk zo.” Met zijn handjes maakt hij golvend bewegingen voor de krullen en drukt hij zijn handjes plat op zijn hoofd om het korte kapsel na te doen.
“Lijken ze verder wel op elkaar Vin?” Vraag ik de kleine drukte maker. “Ja, een beetje wel,” Beaamt hij, “Ze hebben wel dezelfde kleur haar. Ze lijken wel op elkaar net zoals jij en oma. Jullie hebben dezelfde kleur ogen en zo’n groot hoofd. Kijk hier.” Hij wijst naar zijn eigen voorhoofd. “Groot hoofd Vin?” Vraag ik niet begrijpend. “Ja, jij en oma hebben zo’n groot voorhoofd. Met rimpels. En jullie hebben allebei lang haar. Oma een beetje hoog, maar jij een beetje plat. En grijs. Allebei.”
En bedankt zoon. Als ik niet al een complex had dan heb ik het nu wel….