Het is ongewoon koud voor een Afrikaanse winterdag in Malawi. De wind is guur en we beginnen de dag met 12 graden. Naar mate de dag vordert loopt de temperatuur op tot ongeveer 16 graden. Ik heb kippenvel. Ik heb het altijd koud, behalve als de temperatuur tot boven de 25 graden stijgt. Mijn collegareizigers vinden het wel prettig dat het niet zo warm is. Ach ja, ieder zijn voorkeuren.
Ik trek mijn vest nog een beetje dicht. Het helpt niet veel, maar gelukkig kan ik snel de auto in kruipen. Beschut tegen de wind is 16 graden best prettig. Het is in ieder geval fijn dat ik die lange broeken mee heb. Ik twijfelde daarover voordat ik wegging, want ik had temperaturen van rond de 24 graden verwacht. “Normally it does become about 24 degrees, I don’t know what’s wrong this week,” vertelt de chauffeur als ik vraag of het altijd zo koud is in de winter. Ik vertel hem dat het altijd koud wordt als ik vrij ben, of als ik ergens ben waar ik warm weer verwacht. Ik grapte nog tegen mijn man: “Zul je zien. Ben ik in Afrika, gaat het daar regenen.” Het is een soort story of my life aan het worden. Gelukkig heb ik ook mijn hoge sneakers bij me, want met alleen flatjes aan had ik het veel te koud gehad.
We bezoeken vandaag een school die op het lijstje staat van UNICEF om in de nabije toekomst te worden ondersteund. Er zitten 1700 kinderen op, verdeeld over 23 leraren. Er zijn 4 klaslokalen, zonder meubilair. Vaak zitten de kinderen buiten onder een boom om les te krijgen. “Best lekker,” denk ik met mijn simpele kijk op de wereld. Ook vandaag leidt chauffeur Christopher ons weer zonder moeite over zandweggetjes die ons door de bergen naar de school brengen. Hij heeft geen navigatie bij zich, maar vertrouwd op zijn eigen inzicht. Ik doe dat dus ook maar.
De school is gebouwd op een open vlakte boven op een berg. Als ik uitstap voel ik onmiddellijk de wind door mijn vest kruipen. Ik krijg zelfs kippenvel op mijn wangen, zo koud is het. Ik haast mezelf achter de groep aan naar het kantoor van de hoofdmeester. Wat me bij alle scholen is opgevallen is dat ze de administratie bijhouden op tabellen die ze op de muur plakken. Geen excel, geen word, en toch ontzettend goed georganiseerd. De hoofdmeester legt uit dat deze school moet worden opgeknapt. Door de gure wind zitten er zoveel kinderen als mogelijk binnen. Opgepropt met meer dan 200 kinderen zitten ze op de betonvloer in de klas. De meeste van hen zonder schoenen of een trui. Ik voel aan de vloer. Die is koud. Zes uur doorbrengen op zo’n koude vloer met vreselijk zijn. Ik kan me niet voorstellen dat je je op deze manier kunt concentreren. Toch geeft niemand een kik en doet de leraar zijn best om de kinderen zoveel mogelijk bij de les te betrekken.
Michael Banda, de Education Specialist van UNICEF, roept me bij zich. “I’d like to show you something.” zegt hij terwijl hij naar een klaslokaal zonder wanden wijst. “Wil je wat voor me doen? Wil je eens een rondje lopen rondom die klas en luisteren naar de geluiden die je hoort?” Natuurlijk doe ik wat hij vraagt. Gespannen luister ik terwijl ik rond de klas loop. Een kind hoest. Ik hoor nog niets. Nog een kind hoest, maar nog steeds hoor ik geen bijzonder geluid. Elke 10 seconden begint een kind te hoesten. Ik snap het opeens. Dit is het geluid dat Michael bedoeld. “They are coughing,” beantwoord ik zijn vraag. Hij knikt. Hij legt uit dat het door de wind en het stof komt. Daarnaast vatten de kinderen in de huidige omstandigheden makkelijk kou. Ik zie vier meisjes dicht tegen elkaar aangeplakt met een dunne sjaal over hun schouders geslagen. Ze hebben het koud. Ik slik. Ik had nooit gedacht dat het koud kon zijn in Afrika. Buiten les krijgen is dus helemaal niet zo fijn als ik dacht. Deze kinderen zijn vooral goed voorbereid op warmte, tegen kou kunnen ze zich niet weren. Het liefst sta ik mijn vest af. Maar aan wie van de 1700 kinderen? Ik begin te snappen hoe het voor organisaties als UNICEF moet zijn, die het liefst elke school ter plekke opnieuw zouden bouwen.
Met een naar gevoel in mijn onderbuik verlaten we de school. Gelukkig breekt de zon wat door. De kinderen hebben pauze en verzamelen zich in de zon. Ze zwaaien enthousiast als we wegrijden. Ik moet moeite doen om niet in janken uit te barsten.
In de middag bezoeken we een jeugdcentrum. Het ziet er wat rommelig uit, maar de man in charge verteld dat ze druk bezig zijn de boel te reorganiseren. Naast het jeugdcentrum wordt een nieuw sportpark gebouwd, dat volledig wordt gefinancierd door geld van de IKEA Foundation. Dit sportpark gaat er voor zorgen dat er schooltoernooien kunnen worden georganiseerd en dat de jeugd zich ook op sportief gebied kan ontwikkelen. De gemeenschap helpt mee met de bouw, waardoor ze zich betrokken gaan voelen bij de activiteiten in de buurt.
Boven op een heuvel horen we kinderstemmetjes. Nieuwsgierig nemen we een kijkje. Ik ben inmiddels gewend dat het prima is om een lokaal binnen te stappen om even een kijkje te nemen. De inwoners van Malawi vinden het erg leuk om te laten zien waar ze mee bezig zijn. Ze zijn (terecht) trots op de initiatieven in hun land. In tegenstelling tot elk ander lokaal waar ik in stap word ik deze keer niet positief verrast. Ik schrik. Op de betonnen grond zitten minstens 30 kleine kindjes in de leeftijd van 1 jaar tot 4 jaar. Het kamertje is niet groter dan 2 bij 3 meter. Het glas in de ruit is gebroken. Een kindje wandelt met zijn vingertjes gevaarlijk dicht bij de scherpe rand. Deze dagopvang is een privé initiatief. De ruimte wordt gehuurd van het jeugdcentrum, en het wordt gedraaid op twee vrijwilligers. De twee leidsters spreken geen Engels, maar we verstaan elkaar zonder woorden. Ze zien de schrik in mijn ogen. Ik zie de hulpeloosheid in hun ogen. We omhelzen elkaar. Tijdens de hele reis ben ik nog niet zo gelukkig geweest als nu, door de wetenschap dat we speelgoed en katoenen doeken bij ons hebben om te doneren. Deze kinderen hebben niets. Ze slapen op het koude beton. De leidsters vertellen dat ze de kinderen dagelijks opvangen vanaf 8 uur in de morgen zodat hun moeders kunnen gaan werken. Een fantastisch initiatief als je het mij vraagt. Via een tolk vraag ik wat ze nodig zouden hebben om hun werk beter te kunnen doen. Ze denken na. Zachtjes beginnen ze over een kookpot. Dan kunnen ze de kinderen in elk geval van eten voor zien. En misschien wat speelgoed. Op dit moment dansen en zingen ze veel met de kinderen, maar het zou fijn zijn als de kinderen ook konden spelen met iets. Ik knik en glimlach. Ik weet dat we ze zo meteen kunnen verrassen. Niet met een kookpot helaas, maar wel met de andere wensen.
En verrast, dat waren ze. En dankbaar. Wederzijds begrip en respect werd via oogcontact en omhelzingen uitgewisseld. Ik ben blij dat we dit project hebben kunnen bezoeken. Als we wegrijden zwaai ik naar twee powervrouwen, die onder deze uitdagende omstandigheden toch proberen hun gemeenschap te helpen door de kinderen een vorm van opvang te bieden. En als we Blantyre weer bereiken kan ik alleen maar denken aan het kleine ventje in het gele skipakje. Waarschijnlijk gedoneerd vanuit het hoge noorden. Hij heeft het vandaag in ieder geval niet zo koud gehad.
Dit verhaal raakt mij diep in mijn hart, ik heb tranen in mijn ogen. Ik hoop echt dat deze situatie snel zal veranderen.