Dikke tranen op de trap. Groot verdriet, onverklaarbaar. Het enige wat ik had gezegd was: “Doe je jas nou even aan.” Waarop zij stuurs de andere kant op had gekeken. En stuurs werd boos en boos werd verdrietig. Haar vader en broer stonden eerst onverschillig, toen ongeduldig en nu niet begrijpend naar haar te kijken. En ik liep nog steeds met die jas in mijn hand. “Het is buiten koud Lyla, doe hem nou maar aan.” Toen kwamen de tranen. Hele dikke dus, en onbedaarlijk. Alsof een heel klein mannetje in haar hoofd de kraan open had gezet. Ze snikte steeds harder. En de mensen liepen met een steeds grotere boog om haar heen. Eerst werd ik boos. Maar net voordat ik dat wilde laten merken, zag ik het. Ze moest huilen, en wist niet waarom. Zoals grote meisjes wel eens hebben. Dat de tranen ineens komen, zonder reden. Dat “doe je jas nou eens even aan” een reden kan zijn. Of het tapijt van de trap dat de verkeerde kleur heeft. Of het feit dat de film ineens afgelopen was terwijl je er zo van genoot. Het kan allemaal, soms, net even verkeerd vallen. Zoals vandaag.
Ik nam haar op schoot, aaide over haar haren. Liet de mensen rustig met een grote boog om ons heen lopen op de bioscooptrap waar het grote verdriet was ontstaan. Op mijn vraag wat er aan de hand was, antwoordde ze de verwachte woorden “ik weet het niii-eeet”. En ik wist dat het waar was. Ze wist het niet. De dikke tranen waren er zomaar ineens. “Kun je er mee stoppen?” vroeg ik. “Ik weet het niii-eeet,” snikte ze weer. Ik aaide nogmaals over haar hoofd. En begon toen haar tranen te drogen met een punt van mijn T-shirt. “Stil maar. Stil nou maar,” dirigeerde ik het verdriet opzij. En intussen deed ik haar stiekem haar jas aan.
Ze keek op van de trap. Nog één dikke traan biggelde over haar wang. En toen was het over. “Kom maar, we gaan,” wenkte ik naar de mannen, die zich op een afstandje hadden schuil gehouden. Verstandig. Soms. Zoals nu.
Het leven is onverklaarbaar. Verdriet ook.